Slalom, reuzenslalom, super-G, downhill; wat zijn nu eigenlijk de verschillen?

Maarten Meiners is sinds 2008 professioneel alpineskiër en voornamelijk actief in de discipline reuzenslalom. Binnen het alpineskiën zijn er meerdere disciplines: slalom, reuzenslalom, super-G en downhill. De disciplines hebben allemaal één overeenkomst: diegene met de snelste tijd, wint. Maar wat zijn dan de verschillen?

De verschillen

Slalom

Bij de slalom moeten de skiërs zo snel mogelijk om de enkele palen skiën op een piste van een hoogteverschil tussen de 140 en 220 meter. Er staan 40 tot 75 poortjes op de piste. De slalom bevat de kortste bochten (tussen 6 en 13 meter) van alle disciplines. De lengte van de ski’s is daarom een stuk korter (165 cm). Een goede techniek komt dan van pas. De slalom wordt in 2 rondes, zogenaamde runs, geskied. In de eerste run gaan de skiërs op volgorde van startnummer van de berg af. In de tweede run gaan de 30 snelste skiërs in omkeerde rangorde naar beneden. De tijden van beide runs worden bij elkaar opgeteld. De deelnemer met de snelste tijd wint.

Reuzenslalom

De reuzenslalom heeft een aantal verschillen ten opzichte van slalom. Bij de reuzenslalom staan 25 tot 65 poortjes op een piste met een hoogteverschil van 250 tot 450 meter. Daarnaast zijn de bochten langer, staan er dubbele poortjes op de piste en zijn de ski’s langer dan bij de slalom. De ski’s moeten voldoen aan een minimale lengte van 188 cm bij de dames en 193 cm bij de heren. Daarnaast moeten de ski’s een radius van minimaal 30 meter hebben. Met de radius wordt de draaicirkel van de ski bedoeld. Hoe groter de radius des te langere bochten mogelijk zijn. Ook bij de reuzenslalom moeten de skiërs zo snel mogelijk om de palen skiën in 2 runs.

Super-G

Super-G is eigenlijk een overtreffende trap van de reuzenslalom. De bochten en ski’s zijn nog langer en de radius van de ski’s is groter. Er staan 20 tot 45 poortjes op piste. Het hoogteverschil is hier tussen 350 en 650 meter. Bij super-G zijn de ski’s tussen de 205-210 cm (dames en heren). Daarnaast zijn er in plaats van 2 runs, zoals bij de slalom en de reuzeslalom, bij super-G maar 1 run.

Downhill

Downhill, ook wel afdaling genoemd, is de discipline waar de snelheid het hoogst is. Er kunnen hier snelheden tot 160 km per uur worden behaald. De piste bestaat uit vlakke en steile stukken. Zoals het woord afdaling al zegt, maak je een afdaling van de berg. Er zitten sprongen in het parcours van tot wel 60 meter ver. Bochten zijn er maar weinig, hierdoor heb je naast lef ook speciale vaardigheden nodig om de ski’s te laten glijden en een aerodynamische positie aan te houden. Net als bij super-G is er ook bij downhill maar 1 run. Vanwege het gevaar van de hoge snelheden zijn er trainingsruns mogelijk op hetzelfde parcours in de dagen voor de wedstrijd. De skiërs kunnen tientallen meters door de lucht vliegen. Het hoogteverschil is tussen 500 tot 1100 meter.

De favoriete discipline van Maarten Meiners

“Reuzenslalom is mijn favoriete discipline”, vertelt Maarten. “Het is voor mij de perfecte combinatie tussen techniek en snelheid. Ik denk dat de reuzenslalom ook wel de basisdiscipline is bij het alpineskiën, hier leer je als jonge skiër om de juiste techniek toe te passen”. Hij vertelt verder: “Daarnaast is het tactisch zeer interessant om de juiste lijnen te kiezen en op de juiste momenten iets te investeren om later op het parcours meer snelheid te hebben. Met snelheden rond 80 km per uur over de steile ijzige pistes met behoorlijke G-krachten is de reuzenslalom voor mij een ontzettend mooie uitdaging!”